Voorstellen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | stel voor | stelde voor | heb voorgesteld |
jij, je, u | stelt voor | stelde voor | hebt voorgesteld |
hij, zij, het | stelt voor | stelde voor | heeft voorgesteld |
wij | stellen voor | stelden voor | hebben voorgesteld |
jullie | stellen voor | stelden voor | hebben voorgesteld |
zij, ze | stellen voor | stelden voor | hebben voorgesteld |