Vormgeven
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | geef vorm | gaf vorm | heb vormgegeven |
jij, je, u | geeft vorm | gaf vorm | hebt vormgegeven |
hij, zij, het | geeft vorm | gaf vorm | heeft vormgegeven |
wij | geven vorm | gaven vorm | hebben vormgegeven |
jullie | geven vorm | gaven vorm | hebben vormgegeven |
zij, ze | geven vorm | gaven vorm | hebben vormgegeven |