vuilmaken
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | maak vuil | maakte vuil | heb vuilgemaakt |
| jij, je, u | maakt vuil | maakte vuil | hebt vuilgemaakt |
| hij, zij, het | maakt vuil | maakte vuil | heeft vuilgemaakt |
| wij | maken vuil | maakten vuil | hebben vuilgemaakt |
| jullie | maken vuil | maakten vuil | hebben vuilgemaakt |
| zij, ze | maken vuil | maakten vuil | hebben vuilgemaakt |
Presens
Example presens sentences for Vuilmaken with some of the pronouns.
- Ik maak de kamer vuil.
- Jij maakt de tafel vuil.
- Hij/Zij maakt de vloer vuil.
- Wij maken de afvalbak vuil.
- Zij maken de straat vuil.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Vuilmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte de kamer vuil.
- Jij maakte de tafel vuil.
- Hij/Zij maakte de vloer vuil.
- Wij maakten de afvalbak vuil.
- Zij maakten de straat vuil.
Perfectum
Example perfectum sentences for Vuilmaken with some of the pronouns.
- Ik heb de kamer vuilgemaakt.
- Jij hebt de tafel vuilgemaakt.
- Hij/Zij heeft de vloer vuilgemaakt.
- Wij hebben de afvalbak vuilgemaakt.
- Zij hebben de straat vuilgemaakt.