Weerhouden
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | weerhoud | weerhield | heb weerhouden |
jij, je, u | weerhoudt | weerhield | hebt weerhouden |
hij, zij, het | weerhoudt | weerhield | heeft weerhouden |
wij | weerhouden | weerhielden | hebben weerhouden |
jullie | weerhouden | weerhielden | hebben weerhouden |
zij, ze | weerhouden | weerhielden | hebben weerhouden |