Zegevieren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | zegevier | zegevierde | heb gezegevierd |
jij, je, u | zegeviert | zegevierde | hebt gezegevierd |
hij, zij, het | zegeviert | zegevierde | heeft gezegevierd |
wij | zegevieren | zegevierden | hebben gezegevierd |
jullie | zegevieren | zegevierden | hebben gezegevierd |
zij, ze | zegevieren | zegevierden | hebben gezegevierd |