zwalpen
| Presens  | Imperfectum | Perfectum  | |
|---|---|---|---|
| ik | zwalp | zwalpte | heb gezwalpt | 
| jij, je, u | zwalpt | zwalpte | hebt gezwalpt | 
| hij, zij, het | zwalpt | zwalpte | heeft gezwalpt | 
| wij | zwalpen | zwalpten | hebben gezwalpt | 
| jullie | zwalpen | zwalpten | hebben gezwalpt | 
| zij, ze | zwalpen | zwalpten | hebben gezwalpt | 
Presens
Example presens sentences for Zwalpen with some of the pronouns.
- Ik zwalp door de woelige zee.
 - Jij zwalpt onzeker op je nieuwe fiets.
 - Hij zwalpt van de ene baan naar de andere.
 - Zij zwalpen vrolijk door het park.
 - Wij zwalpen moeizaam door de sneeuw.
 
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Zwalpen with some of the pronouns.
- Ik zwalpte door de modderige straten.
 - Jij zwalpte onhandig op je hoge hakken.
 - Hij zwalpte onzeker tijdens zijn presentatie.
 - Zij zwalpten voorzichtig over de smalle brug.
 - Wij zwalpten lachend over het verlaten strand.
 
Perfectum
Example perfectum sentences for Zwalpen with some of the pronouns.
- Ik heb gezwalpt in de stormachtige wind.
 - Jij bent al eerder gezwalpt in dit meertje.
 - Hij heeft de hele nacht gezwalpt in de discotheek.
 - Zij zijn samen gezwalpt op hun vakantie.
 - Wij hebben nooit eerder zo lang gezwalpt.