aanreiken
| Presens  | Imperfectum | Perfectum  | |
|---|---|---|---|
| ik | reik aan | reikte aan | heb aangereikt | 
| jij, je, u | reikt aan | reikte aan | hebt aangereikt | 
| hij, zij, het | reikt aan | reikte aan | heeft aangereikt | 
| wij | reiken aan | reikten aan | hebben aangereikt | 
| jullie | reiken aan | reikten aan | hebben aangereikt | 
| zij, ze | reiken aan | reikten aan | hebben aangereikt | 
Presens
Example presens sentences for Aanreiken with some of the pronouns.
- Ik reik de boeken aan.
 - Jij reikt mij het glas aan.
 - Hij/zij reikt de oplossing aan.
 - Wij reiken de handvatten aan.
 - Zij reiken de informatie aan.
 
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aanreiken with some of the pronouns.
- Ik reikte de boeken aan.
 - Jij reikte mij het glas aan.
 - Hij/zij reikte de oplossing aan.
 - Wij reikten de handvatten aan.
 - Zij reikten de informatie aan.
 
Perfectum
Example perfectum sentences for Aanreiken with some of the pronouns.
- Ik heb de boeken aangereikt.
 - Jij hebt mij het glas aangereikt.
 - Hij/zij heeft de oplossing aangereikt.
 - Wij hebben de handvatten aangereikt.
 - Zij hebben de informatie aangereikt.