Aanruisen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | ruis aan | ruiste aan | heb aangeruist |
jij, je, u | ruist aan | ruiste aan | hebt aangeruist |
hij, zij, het | ruist aan | ruiste aan | heeft aangeruist |
wij | ruisen aan | ruisten aan | hebben aangeruist |
jullie | ruisen aan | ruisten aan | hebben aangeruist |
zij, ze | ruisen aan | ruisten aan | hebben aangeruist |