Aanzitten
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | zit aan | zat aan | heb aangezeten |
jij, je, u | zit aan | zat aan | hebt aangezeten |
hij, zij, het | zit aan | zat aan | heeft aangezeten |
wij | zitten aan | zaten aan | hebben aangezeten |
jullie | zitten aan | zaten aan | hebben aangezeten |
zij, ze | zitten aan | zaten aan | hebben aangezeten |