Afbakenen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | baken af | bakende af | heb afgebakend |
jij, je, u | bakent af | bakende af | hebt afgebakend |
hij, zij, het | bakent af | bakende af | heeft afgebakend |
wij | bakenen af | bakenden af | hebben afgebakend |
jullie | bakenen af | bakenden af | hebben afgebakend |
zij, ze | bakenen af | bakenden af | hebben afgebakend |