Afbeelden
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | beeld af | beeldde af | heb afgebeeld |
jij, je, u | beeldt af | beeldde af | hebt afgebeeld |
hij, zij, het | beeldt af | beeldde af | heeft afgebeeld |
wij | beelden af | beeldden af | hebben afgebeeld |
jullie | beelden af | beeldden af | hebben afgebeeld |
zij, ze | beelden af | beeldden af | hebben afgebeeld |