Alterneren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | alterneer | alterneerde | heb gealterneerd |
jij, je, u | alterneert | alterneerde | hebt gealterneerd |
hij, zij, het | alterneert | alterneerde | heeft gealterneerd |
wij | alterneren | alterneerden | hebben gealterneerd |
jullie | alterneren | alterneerden | hebben gealterneerd |
zij, ze | alterneren | alterneerden | hebben gealterneerd |