behoren
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | behoor | behoorde | heb behoord |
| jij, je, u | behoort | behoorde | hebt behoord |
| hij, zij, het | behoort | behoorde | heeft behoord |
| wij | behoren | behoorden | hebben behoord |
| jullie | behoren | behoorden | hebben behoord |
| zij, ze | behoren | behoorden | hebben behoord |
Presens
Example presens sentences for Behoren with some of the pronouns.
- Ik behoor tot de beste spelers van het team.
- Jij behoort tot de gelukkigste mensen die ik ken.
- Hij behoort tot een rijke familie.
- Wij behoren niet bij die groep mensen.
- Zij behoren tot de winnaars van de wedstrijd.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Behoren with some of the pronouns.
- Vroeger behoorde ik tot de fanatieke supporters van die club.
- Toen was jij altijd bij je vriendenkring.
- Hij behoorde ooit tot de beste muzikanten ter wereld.
- Wij hoorden vaak bij dezelfde groep mensen op school.
- Zij behoorden vroeger tot rivaliserende bendes.
Perfectum
Example perfectum sentences for Behoren with some of the pronouns.
- Ik heb bij de topuniversiteit behoord.
- Jij bent lid geweest van dat koor in het verleden.
- Hij heeft bij verschillende bedrijven behoord.
- Wij zijn nooit in dat gezelschap opgenomen geweest.
- Zij hebben altijd bij elkaar gehoord.