doorkruisen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | doorkruis | doorkruiste | heb doorkruist |
| jij, je, u | doorkruist | doorkruiste | hebt doorkruist |
| hij, zij, het | doorkruist | doorkruiste | heeft doorkruist |
| wij | doorkruisen | doorkruisten | hebben doorkruist |
| jullie | doorkruisen | doorkruisten | hebben doorkruist |
| zij, ze | doorkruisen | doorkruisten | hebben doorkruist |
Presens
Example presens sentences for Doorkruisen with some of the pronouns.
- Ik doorkruis de stad met de fiets.
- Jij doorkruist de bergen tijdens je vakantie.
- Hij doorkruist het land om nieuwe plaatsen te ontdekken.
- Wij doorkruisen de rivier met de boot.
- Zij doorkruisen de woestijn te voet.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Doorkruisen with some of the pronouns.
- Ik doorkruiste de stad met de fiets.
- Jij doorkruiste de bergen tijdens je vakantie.
- Hij doorkruiste het land om nieuwe plaatsen te ontdekken.
- Wij doorkruisten de rivier met de boot.
- Zij doorkruisten de woestijn te voet.
Perfectum
Example perfectum sentences for Doorkruisen with some of the pronouns.
- Ik heb de stad doorkruist met de fiets.
- Jij hebt de bergen doorkruist tijdens je vakantie.
- Hij heeft het land doorkruist om nieuwe plaatsen te ontdekken.
- Wij hebben de rivier doorkruist met de boot.
- Zij hebben de woestijn doorkruist te voet.