dromen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | droom | droomde | heb gedroomd |
| jij, je, u | droomt | droomde | hebt gedroomd |
| hij, zij, het | droomt | droomde | heeft gedroomd |
| wij | dromen | droomden | hebben gedroomd |
| jullie | dromen | droomden | hebben gedroomd |
| zij, ze | dromen | droomden | hebben gedroomd |
Presens
Example presens sentences for Dromen with some of the pronouns.
- Ik droom van een wereldreis.
- Jij droomt van succes in je carrière.
- Hij/zij droomt van een eigen huis.
- Wij dromen van vrede op aarde.
- Zij dromen van een betere toekomst.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Dromen with some of the pronouns.
- Ik droomde vroeger altijd van een leven als popster.
- Jij droomde vaak van verre reizen maken.
- Hij/zij droomde als kind van het worden van een astronaut.
- Wij droomden regelmatig van een groot huis met een tuin.
- Zij droomden soms van een leven in een ander land.
Perfectum
Example perfectum sentences for Dromen with some of the pronouns.
- Ik heb gedroomd van een avontuurlijke vakantie.
- Jij hebt gedroomd van het winnen van de loterij.
- Hij/zij heeft gedroomd van een romantische relatie.
- Wij hebben gedroomd van een wereld zonder armoede.
- Zij hebben gedroomd van succesvolle carrières.