hertrouwen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | hertrouw | hertrouwde | ben hertrouwd |
| jij, je, u | hertrouwt | hertrouwde | bent hertrouwd |
| hij, zij, het | hertrouwt | hertrouwde | is hertrouwd |
| wij | hertrouwen | hertrouwden | zijn hertrouwd |
| jullie | hertrouwen | hertrouwden | zijn hertrouwd |
| zij, ze | hertrouwen | hertrouwden | zijn hertrouwd |
Presens
Example presens sentences for Hertrouwen with some of the pronouns.
- Ik hertrouw met mijn nieuwe partner.
- Jij hertrouwt volgende maand.
- Hij/zij hertrouwt na zijn/haar scheiding.
- Wij hertrouwen in de zomer.
- Zij hertrouwen in het buitenland.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Hertrouwen with some of the pronouns.
- Ik hertrouwde toen ik nog jong was.
- Jij hertrouwde na een lange periode van alleen zijn.
- Hij/zij hertrouwde na het overlijden van zijn/haar eerste echtgenoot/echtgenote.
- Wij hertrouwden op dezelfde dag als onze vrienden.
- Zij hertrouwden nadat ze hun huwelijk hadden ontbonden.
Perfectum
Example perfectum sentences for Hertrouwen with some of the pronouns.
- Ik ben hertrouwd nadat ik gescheiden ben.
- Jij hebt hertrouwd met je jeugdliefde.
- Hij/zij is vorig jaar hertrouwd.
- Wij zijn al vijf jaar hertrouwd.
- Zij hebben onlangs hertrouwd in een romantische ceremonie.