houwen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | houw | hieuw | heb gehouwen |
| jij, je, u | houwt | hieuw | hebt gehouwen |
| hij, zij, het | houwt | hieuw | heeft gehouwen |
| wij | houwen | hieuwen | hebben gehouwen |
| jullie | houwen | hieuwen | hebben gehouwen |
| zij, ze | houwen | hieuwen | hebben gehouwen |
Presens
Example presens sentences for Houwen with some of the pronouns.
- Ik houw met een bijl het hout.
- Jij houwt je vast aan de takken.
- Hij/Zij houwt een beeld uit steen.
- Wij houwen de tuin netjes bij.
- Zij houwen van lange wandelingen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Houwen with some of the pronouns.
- Ik hieuw vroeger vaak hout.
- Jij hieuw je altijd vast aan de takken.
- Hij/Zij hieuw vroeger beelden uit steen.
- Wij hieuwen de tuin vroeger altijd netjes.
- Zij hieuwen vroeger graag lange wandelingen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Houwen with some of the pronouns.
- Ik heb gehouwen in het hout.
- Jij hebt je vastgehouden aan de takken.
- Hij/Zij heeft een beeld uit steen gehouwen.
- Wij hebben de tuin netjes bijgehouden.
- Zij hebben genoten van lange wandelingen.