verslaan
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | versla | versloeg | heb verslagen |
| jij, je, u | verslaat | versloeg | hebt verslagen |
| hij, zij, het | verslaat | versloeg | heeft verslagen |
| wij | verslaan | versloegen | hebben verslagen |
| jullie | verslaan | versloegen | hebben verslagen |
| zij, ze | verslaan | versloegen | hebben verslagen |
Presens
Example presens sentences for Verslaan with some of the pronouns.
- Ik versla mijn tegenstander in het schaakspel.
- Jij verslaat de concurrentie met jouw innovatieve ideeën.
- Hij verslaat zijn persoonlijke record op de baan.
- Zij verslaan de vijand in de laatste scène van de film.
- We verslaan onze tegenstanders met teamwork en doorzettingsvermogen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verslaan with some of the pronouns.
- Ik versloeg mijn tegenstander in het schaakspel.
- Jij versloeg de concurrentie met jouw innovatieve ideeën.
- Hij versloeg zijn persoonlijke record op de baan.
- Zij versloegen de vijand in de laatste scène van de film.
- We versloegen onze tegenstanders met teamwork en doorzettingsvermogen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verslaan with some of the pronouns.
- Ik heb mijn tegenstander in het schaakspel verslagen.
- Jij hebt de concurrentie met jouw innovatieve ideeën verslagen.
- Hij heeft zijn persoonlijke record op de baan verslagen.
- Zij hebben de vijand in de laatste scène van de film verslagen.
- We hebben onze tegenstanders met teamwork en doorzettingsvermogen verslagen.