leken
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | leek | leekte | heb geleekt |
| jij, je, u | leekt | leekte | hebt geleekt |
| hij, zij, het | leekt | leekte | heeft geleekt |
| wij | leken | leekten | hebben geleekt |
| jullie | leken | leekten | hebben geleekt |
| zij, ze | leken | leekten | hebben geleekt |
Presens
Example presens sentences for Leken with some of the pronouns.
- Ik lijk op mijn moeder.
- Jij lijkt me aardig.
- Hij lijkt erg intelligent.
- Zij lijken te genieten van het feest.
- Wij lijken dezelfde interesses te hebben.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Leken with some of the pronouns.
- Ik leek op mijn moeder.
- Jij leek me aardig.
- Hij leek erg intelligent.
- Zij leken te genieten van het feest.
- Wij leken dezelfde interesses te hebben.
Perfectum
Example perfectum sentences for Leken with some of the pronouns.
- Ik heb geleken op mijn moeder.
- Jij bent me aardig geleken.
- Hij is erg intelligent geleken.
- Zij hebben van het feest genoten geleken.
- Wij hebben dezelfde interesses geleken te hebben.