omleiden
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | leid om | leidde om | heb omgeleid |
| jij, je, u | leidt om | leidde om | hebt omgeleid |
| hij, zij, het | leidt om | leidde om | heeft omgeleid |
| wij | leiden om | leidden om | hebben omgeleid |
| jullie | leiden om | leidden om | hebben omgeleid |
| zij, ze | leiden om | leidden om | hebben omgeleid |
Presens
Example presens sentences for Omleiden with some of the pronouns.
- Ik leid het verkeer om.
- Jij leidt het water om naar de velden.
- Hij/zij leidt ons langs een andere route.
- Wij leiden de stroom van elektriciteit om.
- Zij leiden het gesprek in een andere richting.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Omleiden with some of the pronouns.
- Ik leidde het verkeer om.
- Jij leidde het water om naar de velden.
- Hij/zij leidde ons langs een andere route.
- Wij leidden de stroom van elektriciteit om.
- Zij leidden het gesprek in een andere richting.
Perfectum
Example perfectum sentences for Omleiden with some of the pronouns.
- Ik heb het verkeer omgeleid.
- Jij hebt het water omgeleid naar de velden.
- Hij/zij heeft ons langs een andere route omgeleid.
- Wij hebben de stroom van elektriciteit omgeleid.
- Zij hebben het gesprek in een andere richting omgeleid.