pochen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | poch | pochte | heb gepocht |
| jij, je, u | pocht | pochte | hebt gepocht |
| hij, zij, het | pocht | pochte | heeft gepocht |
| wij | pochen | pochten | hebben gepocht |
| jullie | pochen | pochten | hebben gepocht |
| zij, ze | pochen | pochten | hebben gepocht |
Presens
Example presens sentences for Pochen with some of the pronouns.
- Ik poch regelmatig over mijn prestaties.
- Jij pocht altijd over je rijkdom.
- Hij/Zij pocht graag over zijn/haar kennis.
- Wij pochen vaak over onze successen.
- Zij pochen trots op hun nieuwe auto.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Pochen with some of the pronouns.
- Ik pochte regelmatig over mijn prestaties.
- Jij pochte altijd over je rijkdom.
- Hij/Zij pochte graag over zijn/haar kennis.
- Wij pochten vaak over onze successen.
- Zij pochten trots op hun nieuwe auto.
Perfectum
Example perfectum sentences for Pochen with some of the pronouns.
- Ik heb gepocheerd over mijn prestaties.
- Jij hebt altijd gepocht over je rijkdom.
- Hij/Zij heeft graag gepocht over zijn/haar kennis.
- Wij hebben vaak gepocheerd over onze successen.
- Zij hebben trots gepoched op hun nieuwe auto.