protesteren
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | protesteer | protesteerde | heb geprotesteerd |
| jij, je, u | protesteert | protesteerde | hebt geprotesteerd |
| hij, zij, het | protesteert | protesteerde | heeft geprotesteerd |
| wij | protesteren | protesteerden | hebben geprotesteerd |
| jullie | protesteren | protesteerden | hebben geprotesteerd |
| zij, ze | protesteren | protesteerden | hebben geprotesteerd |
Presens
Example presens sentences for Protesteren with some of the pronouns.
- Ik protesteer vaak tegen onrechtvaardigheid.
- Jij protesteert altijd zo luidruchtig.
- Hij/zij/het protesteert nooit mee met de rest van ons.
- Wij protesteren tegen de plannen van de regering.
- Jullie protesteren vreedzaam voor jullie rechten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Protesteren with some of the pronouns.
- Ik protesteerde regelmatig toen ik nog op de universiteit zat.
- Jij protesteerde heel fel tijdens de bijeenkomst.
- Hij/zij/het protesteerde altijd tegen onrechtvaardige wetten.
- Wij protesteerden vroeger samen op straat.
- Jullie protesteerden met volharding voor gelijke behandeling.
Perfectum
Example perfectum sentences for Protesteren with some of the pronouns.
- Ik heb geprotesteerd tijdens de demonstratie gisteren.
- Jij bent al eerder tegen deze maatregelen in protest gekomen.
- Hij/zij/het heeft nooit openlijk geprotesteerd.
- Wij hebben samen met andere activisten geprotesteerd.
- Jullie hebben met succes geprotesteerd voor verandering.