verwarren
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | verwar | verwarde | heb verward |
| jij, je, u | verwart | verwarde | hebt verward |
| hij, zij, het | verwart | verwarde | heeft verward |
| wij | verwarren | verwarden | hebben verward |
| jullie | verwarren | verwarden | hebben verward |
| zij, ze | verwarren | verwarden | hebben verward |
Presens
Example presens sentences for Verwarren with some of the pronouns.
- Ik verwar de namen van mijn collega's vaak.
- Jij verwart altijd de afstandsbediening met je telefoon.
- Hij/zij verwart de route naar huis soms.
- Wij verwarren de agenda's van onze afspraken regelmatig.
- Jullie verwarring veroorzaakt problemen in het project.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verwarren with some of the pronouns.
- Ik verwarrde altijd de woorden 'hun' en 'hen'.
- Jij verwarrde de namen van de personages in de film.
- Hij/zij verwarrde de agenda's en kwam op de verkeerde dag aan.
- Wij verwarrden de gebruiksaanwijzing en moesten opnieuw beginnen.
- Jullie verwarrden de adressen en bezorgden de pakketten bij de verkeerde mensen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verwarren with some of the pronouns.
- Ik heb de instructies verward en de verkeerde beslissing genomen.
- Jij hebt de sleutels met mijn broer zijn sleutels verwisseld.
- Hij/zij heeft de presentatiedata verward en is op de verkeerde dag gekomen.
- Wij hebben de klantinformatie verward en de verkeerde persoon gecontacteerd.
- Jullie hebben de bestellingen verward en de verkeerde producten verzonden.