Weggeven
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | geef weg | gaf weg | heb weggegeven |
jij, je, u | geeft weg | gaf weg | hebt weggegeven |
hij, zij, het | geeft weg | gaf weg | heeft weggegeven |
wij | geven weg | gaven weg | hebben weggegeven |
jullie | geven weg | gaven weg | hebben weggegeven |
zij, ze | geven weg | gaven weg | hebben weggegeven |