beringen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | bering | beringde | heb beringd |
| jij, je, u | beringt | beringde | hebt beringd |
| hij, zij, het | beringt | beringde | heeft beringd |
| wij | beringen | beringden | hebben beringd |
| jullie | beringen | beringden | hebben beringd |
| zij, ze | beringen | beringden | hebben beringd |
Presens
Example presens sentences for Beringen with some of the pronouns.
- Ik bering nu de oude documenten.
- Jij beringt de vogels in het park.
- Hij/Zij/Het beringt de bomen in de tuin.
- Wij beringen de sieraden voor de tentoonstelling.
- Zij beringen de schapen op de boerderij.
Perfectum
Example perfectum sentences for Beringen with some of the pronouns.
- Ik heb de oude documenten beringd.
- Jij hebt de vogels in het park beringd.
- Hij/Zij/Het heeft de bomen in de tuin beringd.
- Wij hebben de sieraden voor de tentoonstelling beringd.