mijden
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | mijd | meed | heb gemeden | 
| jij, je, u | mijdt | meed | hebt gemeden | 
| hij, zij, het | mijdt | meed | heeft gemeden | 
| wij | mijden | meden | hebben gemeden | 
| jullie | mijden | meden | hebben gemeden | 
| zij, ze | mijden | meden | hebben gemeden | 
Presens
Example presens sentences for Mijden with some of the pronouns.
- Ik mijd grote drukte.
- Jij mijdt ongezonde voeding.
- Hij/zij mijd de confrontatie met zijn/haar ex.
- Wij mijden negatieve mensen.
- Jullie mijden risicovolle investeringen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Mijden with some of the pronouns.
- Ik meed grote drukte vroeger.
- Jij meed ongezonde voeding in het verleden.
- Hij/zij meed de confrontatie met zijn/haar ex altijd.
- Wij meden negatieve mensen vaak.
- Jullie meden risicovolle investeringen eerder.
Perfectum
Example perfectum sentences for Mijden with some of the pronouns.
- Ik heb grote drukte gemeden.
- Jij hebt ongezonde voeding gemeden.
- Hij/zij heeft de confrontatie met zijn/haar ex gemeden.
- Wij hebben negatieve mensen gemeden.
- Jullie hebben risicovolle investeringen gemeden.