Vuilmaken
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | maak vuil | maakte vuil | heb vuilgemaakt |
jij, je, u | maakt vuil | maakte vuil | hebt vuilgemaakt |
hij, zij, het | maakt vuil | maakte vuil | heeft vuilgemaakt |
wij | maken vuil | maakten vuil | hebben vuilgemaakt |
jullie | maken vuil | maakten vuil | hebben vuilgemaakt |
zij, ze | maken vuil | maakten vuil | hebben vuilgemaakt |